Site hosted by Angelfire.com: Build your free website today!

Literaire vertalingen

iDevice-pictogram

SCHRIJVERS, P., Vergilius. Georgica. Landleven., Historische uitgeverij, Leiden, 2004


 

Toen zij rennend langs de rivier voor jou weg wilde vluchten,

heeft het verdoemde meisje de reusachtige slang niet gezien,

die op de oever in het hoge gras zijn verblijf had gekozen.

Een koor van even oude Dryaden liet toppen van bergen

Galmen van hun geschreeuw; een gehuil brak los in het hoge

Rhodope, het steile Pangaeum en het Thracische land van de krijgsgod,

bij de Geten, de Hebrus en Attische Orithyia.

Hij probeerde zijn smart met zijn lier te verzachten door eenzaam

op de verlaten kust, o liefste, jou te bezingen,

jou te bezingen van ’s ochtends vroeg tot laat in de avond.

Ook de Taenarische grot, de diepe toegang tot Hades,

en het in donkere schrik gehulde woud ging hij binnen.

Hij bezocht de wereld der schimmen, hun grimmige koning,

harten die zich voor biddende mensen niet kunnen vermurwen.

Maar uit hun diepe, onderaardse verblijfplaats verschenen,

door zijn zingen ontroerd, de ijle zielen van doden,

talrijk als duizenden vogels die in het gebladerte schuilen

als de avond of winterse regen hen jaagt uit de bergen:

moeders en vaders, de van het leven beroofde gestalten

van fiere helden, jongens en ongehuwde meisjes,

mannen die vóór het oog van hun vader op brandstapels lagen,

allen omsloten door het donkere slijk en lugubere riet

van de Cocytus, een naargeestig moeras met trage golven,

en door de Styx die in negen kronkels de afsluiting vormt.

Zelfs de ruimten en binnenste afgrond van Tartarus, Furiën

van wie de haren met donkere slangen waren doorvlochten,

zwegen, de gulzige Cerberus hield zijn drie bekken gesloten,

stil in de wind stond het ronde wiel waarop Ixion draaide.

Orpheus was op zijn terugweg aan alle gevaren ontkomen,

Eurydice, teruggeschonken, nadert de bovenhemel,

volgend achter haar man (zo luidde Proserpina’s voorschrift),

als haar geliefde, onvoorzichtig met dwaasheid geslagen

—dwaasheid die was te vergeven als Orcus zou kunnen vergeven—

plotseling stilstaat, zich niet kan beheersen en vlakbij het daglicht

—mijn god!—onbedachtzaam naar zijn Eurydice omkijkt. Alle

moeite verspild! Het bevel van de grimmige heerser geschonden!

Driemaal weerklonk een donderslag uit de Avernische poelen.

‘Wie heeft mij en, Orpheus, ook jou zo rampzalig vernietigd,

welke hevige waanzin?’–Zo riep zij–‘Zie toch, het wrede

noodlot roept mij weer terug en slaap sluit mijn brekende ogen.

Een laatste vaarwel! Ik word meegevoerd in een vreselijk duister,

machteloos reik ik naar jou, maar ik ben, helaas, niet de jouwe!’

Na deze woorden is zij opeens uit zijn ogen verdwenen

als rook die oplost in ijle lucht, en terwijl hij de schaduw

vergeefs omarmde en haar nog vele dingen wou zeggen,

heeft zij hem daarna niet meer gezien, want de veerman van Orcus

heeft hem de grens van het water niet nogmaals laten passeren.

Wat nu? Waar moest hij naar toe nu hij tweemaal zijn vrouw had verloren?

Hoe moest hij klagen en wenen om schimmen, om goden te roeren?

Koud geworden dreef zij al weg in de Stygische veerboot.

Men vertelt dat hij zeven maanden ononderbroken,

bij een rotswand aan de verlaten stroom van de Strymon,

eenzaam weende in kille grotten en klaagzangen aanhief,

waardoor tijgers kalmeerden en eiken zich mee lieten slepen.

Zoals een klagende nachtegaal in het loof van een peppel

haar verloren jongen beweent, die een ploeger hardvochtig

uit het nest heeft gehaald bij het zien van hun kaalheid; de moeder

weent in de nacht, op een tak gezeten hernieuwt zij haar trieste

lied en vervult de wijde omgeving van droevige klachten.

Een andere liefde of huwelijksband kon zijn hart niet bekoren.

Eenzaam zwierf hij rond in het noorden door ijzige vlakten,

langs de besneeuwde Tanaïs en bevroren Riphai,

klagend over de roof van Eurydice, over Hades’

heilloos geschenk. Ciconische vrouwen, die door zijn lijkzang

waren beledigd, hebben hem ’s nachts tijdens Bacchische feesten

in stukken gescheurd en de wijde akkers bestrooid met zijn resten.

Terwijl het hoofd, dat van de blanke hals was getrokken,

in de golven werd meegevoerd van de Thracische Hebrus,

bleven zijn stem en verkilde tong nog altijd roepen

‘Eurydice, arme Eurydice!’, toen zijn levensgeest vluchtte.

‘Eurydice’ werd langs de rivier herhaald door de oevers.

 



iDevice-pictogram

VAN WILDERODE, A., Het werk van Publius Vergilius Maro, Orbis en Orion, Beveren, 1978


Terwijl zij, ú ontvluchtend langs het water,

 —een meisje nog, al voorbestemd tot sterven—

in één ren voortliep, zag zij voor haar voeten

de grote slang niet die zich had verscholen

in het volwassen grasland van de oever.

Het koor van de Dryaden—haar vriendinnen

en even jong als zij—deed toen de toppen

der bergen klinken van een lange weeklacht.

Een schreien ging door Rhodopes ravijnen,

de pieken van Pangeas gaven antwoord,

het martiale vaderland van Rhesus,

het grondgebied der Geten, van de Hebrus,

en Attica, het land van Orithyia!

Met zijn gebogen lier probeerde Orpheus

zijn ziekelijk verlangen te verzachten

en zong van u, zijn zoete echtgenote,

terwijl hij eenzaam langs de zeerand rondliep,

van u, bij het verschijnen van de morgen

én bij het afscheid nemen van het daglicht.

Ook tot de ingang van de onderwereld,

de steile poort voor het paleis van Pluto

en het naargeestig woud vol donker dreigen

ten laatste neergedaald, bereikte Orpheus

het schimmenrijk, de vreselijke heerser,

de harten door géén menselijke bede

tot enige vermurwing te bewegen.

Maar door zijn lied ontroerd, vlogen de dunne

gedaanten uit hun ondergrondse woning,

van levenslicht verstoken schijngestalten,

met zoveel duizenden als somtijds vogels

een schuilplaats vinden in een dak van blaren

wanneer de avond of een bui des winters

hen uit de hoge bergen heeft verdreven:

matronen, mannen, levenloze schimmen

van grote helden, knapen, jonge meisjes

en jongelingen, voor het oog der ouders

geworpen op in brand gestoken stapels.

Hén allen houdt het donker slijk gevangen,

de akelige biezen van Cocytus,

de poel, afzichtelijk, vol slapend water;

de Styx, in negen lange lussen stromend,

zet hun de weg af naar de bovenwereld.

 

De zalen van het dodenrijk verstommen,

de diepste afgrond van de onderwereld;

de Eumeniden zelfs, het haar doorvlochten

met donkerblauwe slangen, blijven spraakloos;

de hellehond Cerberus vol verbazing,

ontzaglijk zwijgt hij met drie open bekken;

het rad waarop Ixion werd gebonden

valt stil, nu ook de wind is stilgevallen.

 

Aan elk gevaar ontkomen, keerde Orpheus

bereids terug; zijn weergegeven gade

Eurydice bereikte haast het helder

hoogwaaiend licht der wereld want zij volgde

vlak áchter hem (Proserpina had immers

die regeling als dwingend voorgeschreven!)—

toen plotseling een onbeheerst verlangen

zich van de minnaar weerloos meester maakte

(hoezeer vergefelijk, indien de goden

der onderwereld van vergeven wisten!)

Mét stond hij stil, ach, zonder één bedenking,

zag óm—al bijna in het daglicht boven—

naar zijn Eurydice, geheel verslonden

in zijn hartstochtelijke welgezindheid.

 

Teniet en tevergeefs was alle moeite,

verbroken het verdrag met de gevreesde

beheerser van de barre onderwereld;

driemaal weerklonk zijn ondergrondse donder.

 

Zij zeide: ‘Orpheus, welke waanzin, wélke,

heeft u en mij, armzalige, geteisterd?

Gij ziet hoe mij het noodlot onmeedogend

een tweede maal terugroept. Op mijn ogen,

al brekend, ligt een dodelíjke loomheid.

Thans mijn vaarwel; ik word omlaaggedragen,

en door een eindeloze nacht omgeven.

Naar u steek ik,—niet langer meer de uwe,—

mijn handen uit, maar ach, vol onvermogen!’

 

Zo sprak zij en verdween,—gelijk een rookzuil

die in de dunne lucht wordt opgezogen,—

uit zijn gezicht en naar de overzijde.

Zij zag hem niet terug hoewel hij trachtte

maar tevergeefs, haar schaduw vast te grijpen,

haar toe te spreken met zoveel woorden.

En ook de veerman van de Orcus, Charoon,

liet hem geen tweede maal de moddermeren,

die hem de weg versperden, oversteken.

 

Wat kon hij doen? Waarheen een toevlucht vinden

nu hem zijn vrouw voorgoed was afgenomen?

Kon zijn geschrei de schimmen, zijn gezangen

de overmacht der goden nog vermurwen?

Intussen voer zij, al vol kou gelopen,

de Styx op in de kleine boot van Charoon.



iDevice-pictogram Reflectie

Na de lectuur van de Latijnse tekst in de klas en van de twee literaire vertalingen:

Welke vertaling geniet volgens jou de voorkeur? Beargumenteer!

Dit artikel valt onder de licensiebepalingen van Creative Commons Attribution-NonCommercial-ShareAlike 2.5 License